Meningen over vroegrijpheid verschillen

De vroegrijpheid van het gekozen maisras valt volgens veel maïstelers tegen het afgelopen jaar. Volgens maïszaadleveranciers is dit voornamelijk te wijten aan de lagere temperaturen in het noorden gedurende het hele jaar. Leveranciers verschillen van mening als het gaat om de beoordeling van vroegrijpheid bij het rassenonderzoek. Dat meldt Melkvee.nl.

Bij de jaarlijkse online Maïsscan, die is uitgevoerd door agrarische onderzoeksbureau Geelen Consultancy uit Wageningen, konden maïstelers op een schaal van -2 (erg ontevreden) tot +2 (erg tevreden) aangeven over welke eigenschap van het gezaaide maïsras ze het minst tevreden waren.

Vroegrijpheid scoorde met 0,63 punten het laagst, gevolgd door korrel/ zetmeelopbrengst (0,95), voederwaarde per kilo drogestof (0,99), resistentie tegen bladvlekkenziekten (1,02), Stevigheid van het ras (1,03), Voederwaarde-opbrengst (1,06) en drogestof opbrengst (1,09). Resistentie tegen stengelrot scoorde met 1,16 punten het hoogst. Volgens Jan Bakker van KWS is de tegenvallende vroegrijpheid en korrel/ zetmeelopbrengst voornamelijk te wijten aan de koude in het noorden gedurende het hele jaar, en dat vroegrijpheid niet wordt afgemeten aan de vroegrijpheid van de korrel maar aan het drogestofgehalte van de totale plant. Volgens Bakker is dit een groot mankement aan het systeem voor snijmaïsrassenbeproeving. „Hier pleiten we al 15 jaar voor. Rassen die laatrijp zijn in de kolf, maar een kleine plant hebben of een snelle afsterving van de plant, worden op het eind gezien als vroegrijpe planten”, legt hij uit. „Bij een beetje tegenslag van het weer komen die planten niet tot een rijpe kolf en dus niet tot voldoende zetmeel in de korrel, en zeker geen bestendig zetmeel. De betreffende telers zijn vervolgens niet tevreden omdat deze maïs geen concentratie van voederwaarde, geen voederwaardeopbrengst, en geen bestendig zetmeel heeft. Daarom moeten maïstelers volgens Bakker alleen kiezen voor rassen met de juiste vroegrijpheid in de korrel. „Dan heb je meer zekerheid.” Wel nuanceert de KWS-directeur dat grote extremen in het weerbeeld altijd kunnen zorgen voor nieuwe, extra frustraties.

Jos Groot Koerkamp, commercieel manager bij Limagrain, is een andere mening toegedaan en vindt dat het beoordelen van de vroegrijpheid zowel voor de korrel als voor de plant gemeten moet worden. „In de snijmaïsveredeling kijken we naar de hele plant. De celwandverteerbaarheid is ook een belangrijk item hierbij. Wanneer je alleen kijkt naar de rijpheid van de korrel, dan wordt vergeten dat de plant ook bijdraagt aan de droge stof. Bij snijmais kan dat tussen de 18 en 35 procent zijn. In de praktijk blijkt namelijk dat koeien de meeste melk geven van snijmaïs die goed verteerbaar is, uiteraard in combinatie met een goede opbrengst.” Groot Koerkamp zag de laatste jaren een verschuiving naar laatrijpere rassen. „We hebben een aantal jaren een mooi groeiseizoen voor maïs gehad. Telers durven daardoor wat meer risico’s te nemen. Laatrijpere rassen betekent over het algemeen ook meer opbrengst. In 2015 was het echter lang koud in het voorjaar en ook het afrijpen in de herfst viel tegen in vergelijking met voorgaande jaren. Daardoor is veel maïs niet goed afgerijpt. Tegenwoordig zijn er echter ook vroegrijpe rassen met een goede opbrengst die vergelijkbaar of zelfs beter zijn dan laatrijpe rassen. Gelukkig merken we dan ook dat er dit jaar weer meer voor vroegere rassen wordt gekozen met een hoge KVEM-opbrengst.”

 

Dit bericht delen:
Dit bericht is geplaatst in Nieuws. Bookmark de permalink.

Reacties zijn gesloten.